vrijdag 7 november 2008

Het grote avontuur

Ik had het al jaren in mijn hoofd: een tijdje in Italië gaan wonen. Mijn beeld van Italië, gevoed door clichés die in de collectieve geest van de Nederlanders geprent zijn, was ongeveer het volgende: Overheerlijke pasta’s en pizza’s overgoten met pesto en olijfolie van de beste soort, statige gepleisterde gebouwen aan een azuurblauwe mediterranee en overal felliniaanse en pasoliniaanse types die, ondersteund door grootse handgebaren, anderen ervan proberen te overtuigen dat hùn versie van pasta all’arrabbiata de beste is die er op het hele schiereiland te vinden is. Vrolijkheid of diepe treurnis, maar altijd in een wolk van esthetiek omhuld. Italiaans design, mensen die altijd goed gekleed zijn, niet dat Nederlandse spijkerbroek-en-gympies-pragmatisme. In het derde jaar van mijn studie wijsbegeerte was het dan eindelijk zover: Ik kon het grote avontuur gaan beleven.

Om mijn dromen over Italië werkelijkheid te zien worden dacht ik dat het niet zoveel uit zou maken naar welk deel van Italië ik af zou reizen. Aangezien ik hoorde dat het Noorden goede universiteiten bezat en Milaan me sterk werd afgeraden, besloot ik naar Bologna te gaan. De naam van de stad had iets vertrouwds omdat het deed denken aan spaghetti bolognese, en samen met de beroemde universiteit van de stad leken me dat wel genoeg redenen om me daar te vestigen.

Een goed halfjaar later tuurde ik vanuit mijn kamertje in een buitenwijk van de stad naar de eeuwig grijze lucht boven Bologna en bedacht ik me hoe naïef en ondoordacht deze hele onderneming was geweest. Want Bologna mag dan wel de eethoofdstad van Italië zijn, voor een vegetariër is er op culinair gebied weinig te beleven. Pizza’s in Noord-Italië zijn over het algemeen van dezelfde kwaliteit als die van de halveprijspizzeria in Nederland, de plek voor studenten met een slecht gevulde portemonnee en nog niet heel erg ontwikkeld smaakgevoel. Het echte Italiaanse palazzo, zoals het huis waarin in kwam te wonen in de advertentie werd aangeprezen, bleek wel erg ver weg te zijn van zijn originele betekenis (paleis danwel herenhuis) en was meer een ordinair flatgebouw. En het meeste dat ik van de couleur locale heb meegekregen was toen in een oud café de café-eigenaar en een vriend de door melancholie doordrenkte verhalen vertelden over het oude Bologna, toen zij nog het centrum van Italië was, de stad waar iedereen naartoe wilde, en toen het café nog drukbezocht was en gevuld met mooi jong vrouwelijk vlees voor hen om te consumeren.

Maar wat het meeste tegenviel was het klimaat. Natuurlijk, dat mediterrane klimaat uit mijn dromen dat het hele jaar aangenaam blijft, bestaat wel, alleen nou net niet in Bologna. Bologna ligt namelijk in de Povlakte tussen de bergen ingeklemd. Dat maakt dat het er heel onaangenaam koud wordt in de winter omdat door de hoge luchtvochtigheid de dauwdruppeltjes zich door je kleren een weg naar je lichaam banen en als dit eenmaal gebeurd is, het onmogelijk wordt op de rest van de dag nog een aangename lichaamstemperatuur te bereiken. En in de zomer wordt de warmte zo verstikkend dat je hoopt dat het snel weer winter zal worden. In gidsen over Bologna wordt verteld dat het in Bologna gedurende de zomermaanden zo rustig is omdat alle studenten de stad uit zijn, maar dat is niet de hele verklaring: Het is vooral omdat men het verblijf in Bologna in de zomermaanden met een minimum beperkt omdat het er niet uit te houden is door de verstikkende hitte.

Gelukkig was er nog een ding dat al die barsten in mijn idealistische beeld over Italië in stand kon houden, namelijk de oudste universiteit van de wereld: Università degli studi di Bologna, waar ik colleges zou gaan volgen. Ik had een mooi college over Aristoteles uitgezocht en ik kwam enthousiast het eerste college uitgelopen. Ik herinner me nog hoe ik door de telefoon aan een vriend enthousiast over de docent vertelde. Eindelijk eens niet zo’n boekenwetenschapper waarvan het lijkt of hij niet doorheeft dat er een zaal vol publiek in de zaal is, zo’n type die wanneer je je hand opsteekt na tien minuten pas opkijkt van het verfvlekje op het plafond waartegen hij zijn verhaal aan het houden was. Eindelijk eens een docent waarbij een persoonlijke touch in de verhalen de verhalen menselijk maakt, die niet aan een tafeltje zit en zijn verhaal opdreunt, maar iemand die levendig door de klas loopt en een boeiend verhaal vertelt. Een leraar die zijn vak verstaat, die studenten meeneemt in zijn verhaal, ze daarbij ook aankijkt en bij het verhaal betrekt, zodat docent en student samen in hun zoektocht naar kennis een reis maken door de schatten van de kennisoverlevering.

De eerste week was ik enthousiast. De tweede week was ik enthousiast en de derde week was ik nog steeds enthousiast. Dit leek de goede kant op te gaan. Zo kon ik mijn jaar in de meest on-Italiaanse stad van Italië (voor mijn gevoel dan) wel uitzitten. De vierde week was ik nog steeds enthousiast, maar begon ik mijzelf voorzichtig af te vragen wanneer de docent nou van de inleiding overging tot de harde kern van de stof, wanneer de zoektocht naar ware kennis zou beginnen. Ik had nog steeds goede hoop dat het toch goed kwam. Dit had overigens weinig met rationele overwegingen te maken maar meer met een vorm van cognitieve dissonantiereductie, oftewel: ik wilde niet tegen mezelf toegeven (en tegen de mensen die al een paar jaar mijn plannen voor het grootse Italiaanse avontuur hadden moeten aanhoren) dat ik een compleet verkeerde keuze had gemaakt en dat ik nooit binnen de stadsmuren van deze middeleeuwse stad had moeten gaan om er een jaar te gaan studeren.

Na de zesde week begon ik er vrij zeker van te worden dat we nooit bij het eerste hoofdstuk aan zouden komen, maar het hele college lang in deze inleiding zouden blijven hangen. De vorm was prachtig, maar de inhoud bleef pijnlijk afwezig. Dit besef werd helemaal helder toen mij na de bespreking van een huiswerkopdracht duidelijk werd, nadat ik mijn uiterste best had gedaan om een sluitend en goed filosofisch antwoord op de probleemstelling te geven, dat het enige wat wij geacht werden te hebben geantwoord een samenvatting was van de collegetekst uit de afgelopen zes colleges van meneer docent, keurig opgetekend in de bijbehorende lange Italiaanse zinnen en het om-de-brij-heendraaien (dat, naar wat ik leerde, in Italië niet als een teken wordt gezien dat je het eigenlijk niet begrepen hebt, maar dat als de essentie van academische exercitie wordt gezien). Mijn zwoegen tot ware kennis te komen en dat zo goed mogelijk en in mijn beste Italiaans in de 15 regels die ervoor stonden te persen, werd gehonoreerd met een - - (min min), terwijl de normering eigenlijk maar van + tot – ging, maar voor mij had de docent waarschijnlijk een speciale uitzondering gemaakt.

Verder viel vooral de manier van tentamineren op. Alle tentamens zijn mondeling. Er is een vaak een grote groep studenten die zich voor hetzelfde tentamen heeft ingeschreven. Deze studenten worden geacht wanneer het tentamen begint allemaal aanwezig te zijn bij de kamer van de docent. Volgens een volgorde die de docent ter plekke verzint, worden ze dan één voor één in het kamertje geroepen om hun tentamen af te leggen. Alle studenten die daarna nog moeten, wachten ondertussen in de gangen naast de docentenkamers. Voor mij als Nederlandse student was dit werkelijk moeilijk te geloven. Ik heb nog aan diverse studenten gevraagd of er dan werkelijk geen beter systeem voor bestond dan dit, waarop ze over het algemeen antwoordden met verhalen over hoe ze eens van negen uur ‘s ochtends tot acht uur ‘s avonds in de gangen hebben gewacht, toen de docent hen kwam vertellen dat zijn werkdag erop zat en dat ze de volgende dag terug mochten komen. Een andere student vertelde mij dat ze zelfs eens in zo’n gang de nacht had doorgebracht. Ik kon werkelijk mijn oren en ogen niet geloven en dacht dat de studenten elk moment collectief ‘grapje!’ zouden kunnen gaan roepen, gevolgd door ‘Ha, hadden we die Hollandse toch even goed te pakken’. Maar het gebrek aan organisatie schijnt een inherent onderdeel van het Italiaanse leven te zijn en ik heb hiervan nog vele voorbeelden mogen zien terwijl ik in Italië verbleef.

Hoe meer ik me begon te ergeren aan allerlei ‘typisch Italiaanse’ dingen, hoe meer ik me pijnlijk besefte hoezeer ik zelf onderdeel uitmaak van de Nederlandse cultuur. Wanneer Italianen hun liefde voor hun favoriete schrijver in overtreffende bewoordingen uitten, dacht ik: ‘Joh, doe toch normaal’ en wanneer mijn huisgenootjes elkaar overtroffen in de hoogte van hun hakken bij het uitgaan, om vervolgens de hele avond te klagen dat ze zo’n last van hun voeten hadden, kwamen er ook erg Nederlandse pragmatische spijkerbroek-en-gympies-gedachten bij me op. Toch heb ik geen spijt, natuurlijk omdat er ook veel leuke momenten waren, maar vooral omdat ik door het grote contrast tussen Nederland en Italië de goede aspecten van de Nederlandse cultuur ben gaan inzien en herwaarderen. En dan de vele regenbuien maar voor lief neem.

woensdag 2 juli 2008

Trein Bologna - Genova

19 juni 2008

Ik ben doodop. Weinig geslapen en wellicht met een klein gebrek aan vocht in de hersenen met dank aan de rode wijn van gister. Ik probeer de Italiaanse woorden die in mijn hoofd opkomen in het Nederlands te vertalen. Ik zit in een propvolle trein die zo richting west gaat vertrekken. De mensen doen er goed aan naar zee te gaan, want over een tijdje zal het hier in Bologna niet meer uit te houden zijn. Op het station is het in ieder geval niet uit te houden, want er zit een mevrouw door de speakers in haar nasaalste italiaans de treinen te commanderen wat ze allemaal moeten gaan doen. Ah fijn, we gaan. Tegenover mij lacht een Duits meisje mij vriendelijk en ietwat verlegen toe. Een verlegen lach, die heb ik lang niet gezien. Italianen wordt namelijk al heel vroeg geleerd dat het niet goed is om ook maar enige vorm van twijfel te laten zien of horen. Italianen moeten altijd zeker van hun zaak zijn. Dat weet de mevrouw die de treininformatie rondschreeuwde ook. Ik zou nog wel even door kunnen gaan met zeiken over wat er allemaal niet goed is aan de Italianen, maar ik heb een principiele hekel aan zeiken en aan principes moet je je houden, dat weet een echte Nederlander. Oe, daar ging ik bijna weer..

Ik zei gedag tegen mijn twee vrienden in Italie. Vincenzo, de Siciliaan die op zijn 15de van zijn warme, goedmoedige sicilie is verhuisd naar het kille Bologna, waar hij zijn leven maar aan zijn studie heeft gewijd, en Giovanna, mijn huisbazin, televisiespelletjeskijkpartner en verteller van grote visserslatijnverhalen over haar leven en de levens van anderen. Met haar 68 jaar nog steeds een vrolijke en ietwat naieve oma die haar kinderen teveel verwent en daarvan zelf de zure vruchten moet plukken. Ik zei gedag tegen de vreemde stad die Bologna heet, met haar immer grijze lucht en haar bleke bewoners die nooit een straal van de zon, als die er al is, opvangen, doordat ze zich slechts onder de befaamde bolognese portici bewegen. De stad met de studenten die op het plein rebelse communisten zijn, maar binnen in de collegezaal jaknikkers op de eerste rij. De stad met heerlijk eten, maar alleen voor non-vegetariers, want groenten behoorlijk klaarmaken kunnen ze niet. De stad die ik nooit echt goed heb kunnen doorgonden. Het enige dat ik weet is dat ze heel, heel anders is dan ik. In ieder geval heeft ze als een decor voor veel van de verhalen in mijn hoofd gediend.

Ik zeg de stad gedag met een moeizame glimlach, met de gedachte dat ik waarschijnlijk niet zo snel terug zal keren. Ik zeg de povlakte gedag, met haar moeilijke klimaat en de kleuren die altijd onhelder zijn door de vochtigheidsgraad van de lucht. Ik ga weer terug naar Genua, waar mijn bed staat, maar wat ook niet echt als een thuis heeft gevoeld –nou moet ik zeggen dat ik er dan ook weinig ben geweest – . Ik ga terug om de zee te groeten en een laatste fles wijn open te trekken met mijn Napoletaanse huisgenootje. Dan neem ik morgenochtend de trein naar Turijn, om vervolgens de bus naar Lyon te nemen, voor een weekje vakantie in Frankrijk. Alsof ik nog niet genoeg vakantie heb gehad het afgelopen jaar...

dinsdag 3 juni 2008

Och och och och och....

Italianen en filosofie...

Laat ze lekker pasta gaan maken!

vrijdag 15 februari 2008

Bologna - laatste beschouwingen

Ik ben weer terug in Bologna. En al is het weer nu beter, de stad wordt er niet sympathieker op. Het stinkt naar Bourgeoisie, naar mensen die niet weten wat leven is, die niet weten wat geven is. Mensen waarvan het lijkt alsof ze al liggen te rotten in hun kist, in hun bontjas, met hun geld in hun hand. Ooit schijnt Bologna een prachtige stad te zijn geweest, een vooruitstrevende stad, de modernste stad van Italie, een bolwerk van Idealen. Nu lijkt het hoogste ideaal te zijn een bepaalde distribuitie van geld en aanzien over de stad. Al het andere staat in het doel daarvan, ook studeren. De studenten zijn net zo ingedut als hun pappie en mammie. Meer voor mij en minder voor hen. Ik houd het weer voor gezien, en neem zo snel mogelijk weer de trein terug naar die vieze, chaotische havenstad.

donderdag 14 februari 2008

Tief sein und tief scheinen

Ah, Nietzsche is het met me eens.
"Wer sich tief weiss, bemuht sich um Klarheit; wer der Menge tief scheinen mochte, bemuht sich um Dunkelheit. Denn die Menge halt Alles fur tief, dessen Grund sie nicht sehen kann; sie ist so furchtsam und geht so ungern in's Wasser." (met puntjes, maar die kan ik niet vinden op dit toetsenbord) (Frohliche Wissenschaft, 173)

Dat schreef hij waarschijnlijk in Genua

donderdag 7 februari 2008

Een donderdagmiddag in Genua

Het was 17 graden vandaag! Met een felle zon die je in Nederland alleen in hartje zomer tegenkomt. Ik heb, wederom in slechts een shirtje (en een broek natuurlijk, grapjas) op de rotsen gezeten en over zee uitgekeken, naar de vissers, en de bootjes, en de golven die tegen de rotsen slaan.

En toen ik terugwandelde hoorde ik de kerkklokken slaan. En toen heb ik de mis bijgewoond. Niet omdat ik mijn christelijk geloof heb teruggevonden (sorry paps en mams) maar meer voor uhm .. antropologisch onderzoek. Ik moet eerlijk zeggen dat daat wel een beetje ongemakkelijk voelde, tussen al die mensen die zo door en door geloven. Vooral toen de pastoor verkondigde dat het kwaad niet in de samenleving huist, maar in de indivuduele mens - de heiden- zelf, die zondig is, kreeg ik wel even rillingen over mijn rug. De kerk zat stampvol met voornamelijk oude dametjes, waarvoor de kerk ook een sociale functie heeft. Daar worden de laatste roddels besproken (de dochter van die is zwanger en die andere is al weken niet aanwezig - schande!). Toen de pastoor de laatste woorden had uitgesproken begon er gelijk een gekwebbel op vol volume. Er wordt niet gezongen in de kerk, maar wel heel veel gepraat (ook in de kerk hebben Italianen veel woorden nodig natuurlijk), maar wel in italiaans tempo dus zo lang duurde de mis niet. En er wordt veel in koor het geloof beleden. Ik kreeg nog een wantrouwende blik van de pastoor toegeworpen omdat ik niet mee deed met het hardop belijden van het geloof. Maar hij heeft me nog wel willen zegenen gelukkig (of zoiets, volgens mij kreeg ik wijwater over me heen gesprenkeld, misschien ben ik wel opnieuw gedoopt..), dus misschien viel ik niet helemaal door de mand. Daarbij was ik een kop groter dan de meeste aanwezigen, en zie ik er niet heel italiaans uit, dus hij zal wel gedacht hebben dat dat de redenen waren waarom ik niet meekwam met de geloofsbelijdenissen. Maar de oude dametjes waren allang blij iemand van onder de 30 in de kerk te zien...

dinsdag 5 februari 2008

Genua



Ik woon in de mooiste wijk van Genova. Onder mij woont de gouverneur van Genova en meer van dat soort mensen. Mensen van welstand. Mensen met geld. Ik ben maar een meisje uit Raalte maar dat weten zij niet. Ik ben Nederlandse en dat is goed, want Nederland is modern. Een beetje zoals Amerika. Daarbij studeer ik Filosofie. Dus ik mag er ook bijhoren. Mijn nieuwe huisbazin studeerde ook filosofie. Ze heeft roze haar, roodgestifte lippen en draagt een bontje om haar schouders. Ze is aardig voor me, in ieder geval zolang ik doe wat zij zegt. Ik schrijf mijn scriptie over Spinoza en dat is goed. Ze houdt van Spinoza, vooral van het feit dat hij zijn Ethica in geometrische vorm heeft uiteengezet. Ik heb maar niet verder gevraagd. Verder houdt ze van Kunst. Daar heeft ze een boekje over geschreven. Het boekje heeft ze op de keukentafel achtergelaten. Nu is het dus de bedoeling dat ik haar boekje lees, en zeg dat het goed geschreven is en interessant. Bovendien moet ik mee naar de expositie van de kunstwerken uit het boekje. En dan de goede dingen zeggen. Laatst vroeg ze me of ik van kunst hield. Ik zei dat ik daar geen algemeen antwoord op kon geven, van sommige kunst wel, sommige niet. Van veel contemporaine kunst houd ik niet zo. Ik weet niet of dat het goede antwoord was. Ik moet de goede mensen groeten. De buurvrouw van rechts, een oud zeurwijfje, daar moet ik vriendelijk tegen zijn en praatjes mee maken. De overbuurvrouw mag ik niet groeten, want daar heeft ze slechte verhalen over gehoord, bovendien kent ze haar niet. Op de eerste dag moest ik 4 uur wachten omdat ze er nog niet was, en ik heb mijn koffers toen een tijdje bij de verkeerde buurvrouw laten staan. Ik zal het nooit meer doen mevrouw. Ik heb twintig formulieren ondertekend om hier te kunnen wonen. En nu stuurt ze me 5 smsjes en belt me 2 keer per dag om me te zeggen dat ik een fiscale code aan moet vragen, en of ik dat al gedaan heb. Dat het echt dringend is. ‘Heil f”uhrerin’ denk ik, maar ik houd me in.

Ze woont niet hier dus het is allemaal geen probleem. Ik woon op de bovenste verdieping van een prachtig huis met een marmeren trap en een rode loper bij binnenkomst. Binnen is het voornamelijk IKEA wat de klok slaat. Plastic. Ik zit aan de keukentafel, met het grote keukenraam wijdopen. Ik zie de zee net niet, want ook het huis wat voor mijn huis staat is groot. Ik hoor de zee wel, de auto’s helaas ook. Ik zit hier in een t-shirtje. Dat kan want het is warm en de zon schijnt fel. De zon baant zich een weg naar binnen en gloeit op mijn huid. Ik eet gnocchi di patate al pesto genovese (smaakt niet zoals in het glazen bertolli potje), met een glas aqua minerale, zoals dat hoort rond 2 uur ‘s middags. De wijn mist nog maar die ben ik vergeten te kopen.

Ik heb me voor een cursus salsadansen ingeschreven, op vijf minuten lopen van mijn huis. Ook wil ik gaan skeeleren en racefietsen langs de kust, en, mocht ik ooit nog geld over hebben, leren windsurfen. Hoe anders is Genova vergeleken met Bologna, hoeveel verschil maken die 3,5 uur. De zon en de schone lucht maken dat ik zin heb om buiten te zijn. Dat ik zoveel mogelijk warmte van de zon op wil vangen. Ik heb weer zin om te leven. Ik ga zo naar zee, om op de rotsen te zitten en op zee uit te kijken, naar de grote vrachtschepen en kleine bootjes en naar hoe de zee tegen de rotsen slaat die vlak voor mij liggen.